1.algemeen,uiterlijk,leefgebied,levenswijze,voeding,verblijfplaats,geluid,voortplanting,leeftijd

 

De aardmuis behoort tot de woelmuizen. Het is een grote, soms moeilijk van elkaar te onderscheiden familie, waarvan in Nederland ook de rosse woelmuis, veldmuis, woelrat en muskusrat, noordse woelmuis, ondergrondse woelmuis en molmuis voorkomen. Ook de hamster valt onder de familie van de woelmuizen. Elke soort lijkt een voorkeur te hebben voor een ander biotoop.

De aardmuis heeft een grijs- tot kastanjebruine vacht op zijn rug en zijn buik is (crème)grijs. De haren zijn verschillend van lengte en hebben donkere punten. De vacht maakt een ruige, borstelige indruk, ruiger dan de veldmuis. In de winter is de beharing dichter dan in de zomer. De staart is duidelijk tweekleurig en relatief kort, in ieder geval korter dan 33% van de kop-romplengte. De haren aan de onderzijde zijn licht en aan de bovenzijde donker van kleur. De oren zijn ook aan de binnenzijde bezet met lange haren. De oorschelp is meestal niet te zien omdat de haren bij het oor lang zijn. De ogen zijn donker en de snuit is vrij kort met een roze neusspiegel en lange snorharen.

Jonge dieren zijn donkergrijs en vrijwel eenkleurig. Verwarring met veldmuis en noordse woelmuis is mogelijk. Een onderscheidend kernmerk is de lengte van de staart. Deze van de aardmuis is kleiner dan 33% van de kop-romplengte; die van de veldmuis is beduidend korter en die van de noordse woelmuis beduidend langer.

Afmetingen
lengte kop-romp: 95-135 mm
lengte staart: 27-47 mm
gewicht: 16-55 g

De aardmuis is vrij luidruchtig. Hij maakt lage, kwetterende en soms knorrende geluiden, die meerlettergrepig zijn.

Het verspreidingsgebied van de aardmuis ligt in vrijwel geheel Europa, met uitzondering van Ierland en het grootste deel van Zuid-Europa. In de Alpen komt de aardmuis voor tot een hoogte van 1950 meter.

In Nederland komt de aardmuis vrijwel overal algemeen voor, behalve in het noordwesten waar hij iets minder algemeen is. De soort komt niet voor op Vlieland en Schiermonnikoog.

De aardmuis komt voor in allerlei soorten terreinen, bij voorkeur in vochtige en ruige terreinen met een weelderige kruidlaag zoals hoog grasland, verwilderde akkers, jonge bosaanplant, begroeid braakland, grienden, hoogveen, bosranden, vochtige heide, pijpenstrootjesvelden en moerassen. In de Alpen komt de aardmuis voor tot een hoogte van 1950 meter.

De aardmuis is zowel overdag als ’s nachts actief. ’s Nachts is hij iets actiever dan overdag, maar in de winter is hij juist overdag iets actiever. De aardmuis kan snel lopen en goed zwemmen, maar klimmen doet hij weinig.

De aardmuis eet voornamelijk gras en ander plantaardig voedsel, zoals stengels (vooral de sappige, onderste stengeldelen) van grassen, vruchten, bladeren, bollen, zaden en bij voedselschaarste ook bast. Af en toe eet hij ook wormen, larven, insecten en spinnen. Soms legt de aardmuis een voedselvoorraad aan, in zijn tunnelstelsels met bijvoorbeeld afgebeten plantenstengels en graszaden. De aardmuis moet zowel overdag als ‘s nachts geregeld eten. ‘s Zomers knagen aardmuizen aan takken om bij de bast te kunnen. Dan laten ze schorssnippers op de grond achter. ‘s Winters wordt ook de harde boomschors zelf gegeven. Knollen, wortels en penen worden ondergronds uitgehold.

De grootte van het leefgebied van een vrouwtje is 200 tot 500 m2 en die van mannetjes 500-1000 m2. De dichtheid bedraagt meestal 100-300 per hectare, maar kan door een piek in periodieke aantal fluctuaties en in een optimaal biotoop tot 10 keer zo groot worden. In de voortplantingstijd hebben de vrouwtjes overlappende territoria. Vrouwtjes verjagen elkaar minder van hun territorium. Dominante mannetjes daarentegen kunnen zich, vooral tegen geslachtsrijpe mannetjes, agressief gedragen.
Het nest van de aardmuis is bolvormig en bevindt zich vaak bovengronds onder dekking van droge vegetatie (zoals een graspol) of stukken hout en wordt door het vrouwtje gemaakt van fijngescheurd gras. Van hieruit lopen in de strooisellaag en lage vegetatie goed verborgen bovengrondse en oppervlakkige ondergrondse gangen. Het zijn vaak uitgebreide holenstelsels.

De voortplantingsperiode van de aardmuis loopt van maart-april tot september-oktober. Na een draagtijd van ongeveer 20-22 dagen, worden 3-7 jongen geboren. Bij geboorte zijn ze kaal, maar ze krijgen al snel een vacht. Enkel het vrouwtje zorgt voor de jongen. De jongen worden kaal geboren en na 10 dagen zijn ze behaard. Ze worden 2 weken gezoogd en na 2,5 weken verlaten de jongen het nest. Na ongeveer een maand zijn ze geslachtsrijp, mannetjes eerder dan vrouwtjes. Een vrouwtje krijgt 3 tot 5 keer per jaar een nest. De aardmuis wordt maximaal 1,5 jaar oud. In gevangenschap kan hij tot ruim 3 jaar oud worden.

 

 

 

Maak jouw eigen website met JouwWeb