*info/leefgebied/uiterlijk/voedsel/gedrag/voortplanting
LEEFGEBIED: Zuid-Amerika,VOEDSEL: bladeren, knoppen, grassen, kruiden en mossen, LEEFTIJD: 20 jaar
GEWICHT: 130 – 150 kg, DRAAGTIJD: 10 – 11 maanden, AANTAL JONGEN PER KEER: één jong
De lama is een bergbewoner die zich thuis voelt op 2300 tot 4000 meter hoogte in de Andes, ten zuidwesten van Zuid-Amerika. Vooral de grasvlakten en struiksavannes zijn een echte thuis voor hem. Zijn dikke, wollen vacht beschermt hem tegen temperatuurwisselingen en de smalle, beweeglijke eeltkussens onder zijn poten bieden houvast op steile hellingen.
Wereldwijd leven er zo'n 3,7 miljoen lama's. In de Andes van Ecuador, Peru, Bolivia, Chili en Noordwest-Argentinië. Vooral in Bolivia komt hij nog veelvuldig voor: geschat wordt dat hier zo'n 70% van de totale populatie leeft. De lama wordt in Zuid-Amerika traditioneel gebruikt als lastdier en wolleverancier, maar hij wordt hier meer en meer vervangen door de moderne vervoermiddelen en door het schaap als leverancier van wol en vlees. In afgelegen gebieden wordt hij echter nog wel gebruikt. Ook buiten Zuid-Amerika, in de Verenigde Staten, Europa (voornamelijk Duitsland, Oostenrijk, Zwitserland en Italië), Australië en Nieuw-Zeeland, wordt de lama gehouden, voornamelijk als gezelschapsdier, maar ook voor de wol. Eind negentiende, begin twintigste eeuw werd het houden van exotische dieren een modeverschijnsel op de Europese landgoederen, waar lama's naast dieren als zebra's, struisvogels, antilopen, kangoeroes en zelfs roofdieren gehouden werden.
De lama heeft een schofthoogte van 109 tot 119 centimeter, een kop-romplengte van 120 tot 225 centimeter en een lichaamsgewicht van 130 tot 155 kilogram. De vacht bestaat uit dikke wol. Het gezicht is dunner behaard. De vachtkleur varieert van wit via roodbruin en grijs tot zwart, zowel effen als gevlekt. De vacht bestaat uit een ruwe buitenvacht en een ondervacht. Hij verhaart en valt daardoor elk jaar gedeeltelijk uit.
Lama's hebben net als andere kameelachtigen een lange nek en lange ledematen. De ondertanden van de lama blijven ook bij volwassen dieren steeds doorgroeien. In de bovenkaak zitten geen voortanden. Net als andere kameelachtigen heeft de lama een gespleten bovenlip.
Aan iedere poot heeft de lama twee tenen. Ze hebben geen echte hoeven maar wel een dikke eeltlaag onder hun poten.
De lama voedt zich met allerlei planten en grassen die groeien in de bergen zoals bladeren, wortels, knollen, zaden, granen, noten, mossen en korstmossen. Hij leeft veelal in droge gebieden en haalt het meeste vocht uit het voedsel. Kameelachtigen consumeren per dag ongeveer 2 tot 3 liter water en 1,8% van hun lichaamsgewicht aan droog voedsel (gras, hooi). Lama's hebben drie magen en zijn herkauwers.
Een lama staat bekend om zijn typische reactie tegenover (vermeend) gevaar, namelijk spuwen in de richting van zijn belager. Het zure en stinkende uitgespuwde speeksel bestaat gedeeltelijk uit halfverteerd voedsel uit de maag. De lama gebruikt zijn stem om andere dieren te waarschuwen voor roofdieren. Door middel van uitwerpselen wordt het territorium van de kudde afgebakend.
De mannetjes verzamelen een harem van ongeveer 6 vrouwtjes in een afgebakend territorium en verjagen andere geslachtsrijpe mannetjes. De meeste vrouwtjes planten zich voort als ze een jaar of twee zijn. De lama heeft geen vaste vruchtbaarheidscyclus, maar ze hebben de neiging om laat in de zomer of vroeg in de herfst te paren. Na de paring krijgen de vrouwtjes na 24 tot 36 uur een ovulatie. Na een draagtijd van 348 tot 368 dagen komt één jong ter wereld, dat bij de geboorte acht tot zestien kilo weegt. Na een uur kan het jong staan. Het jong wordt ongeveer vier maanden door de moeder verzorgd. Na één jaar zijn de vrouwtjes geslachtsrijp. De mannetjes zijn na drie jaar geslachtsrijp.
Alle lamasoorten zijn nauw verwant aan elkaar en de hybrides zijn vruchtbaar. De lama kan zelfs hybridiseren met de kameel. Een kruising tussen een lama en een kameel wordt cama genoemd.