info wild zwijn/algemeen/uiterlijk/voedsel/voortplanting/leeftijd

 

Het wilde zwijn wordt ook wel everzwijn genoemd maar ook zwart wild of borstelwild. Een mannetje heet ook wel keiler, het vrouwtje zeug en een groep noemt men rotte of rot. 2010 is door de Zoogdiervereniging uitgeroepen tot het ‘Jaar van het Wild Zwijn’. 

Het wild zwijn heeft een donkere, borstelige vacht met een dikke ondervacht. In de lente verhaard het wild zwijn en krijgt hij een kortere en lichtere vacht. Hij heeft een gedrongen romp en een langwerpige kop met een afgeplatte, sterke snuit. Zijn oren zijn breed, rechtopstaand en behaard en hij heeft kleine ogen. De staart is recht en vrij lang en volwassen dieren hebben er een pluim aan. Een volwassen mannetje heeft twee slagtanden. Het zijn de twee hoektanden in de onderkaak die naar boven gericht staan. Ook de bovenste hoektanden zijn sterk ontwikkeld en wijzen omhoog. Hoe ouder een mannetje is, hoe verder deze hoektanden naar boven uitsteken. Over de borstkas heeft het mannetje een vier centimeter dikke laag kraakbeen, die dient als bescherming van de longen en het hart bij gevechten. Jonge wilde zwijnen hebben een zwartbruine vacht met goudgeelachtige strepen. Deze lopen van voor naar achter over de rug.

Een wild zwijn is een nacht- en schemerdier, in rustige leefomgeving soms ook overdag actief. Op zoektochten kan hij grote afstanden afleggen tot wel vijftien kilometer. Ze kunnen goed graven met hun snuit en voorpoten en zo grote percelen bosgrond omwoelen. Bij sommige bosbouwers zijn ze hierom geliefd, omdat ze zo zorgen voor kiembedden voor natuurlijke verjonging, maar voor landbouwers is het omwoelen van hun akkers niet gunstig.

Een wild zwijn heeft een scherp gehoor en goed reukvermogen, maar ze kunnen slecht zien.
Wilde zwijnen leven in groepen, ook wel rotte genoemd, tot wel dertig dieren. Een rotte bestaat uit een aantal vrouwtjes en hun jongen van het eerste en het tweede jaar. Mannetjes leven vanaf hun derde levensjaar alleen. In de rotte geldt een duidelijke rangorde waarbij de mannelijke dieren helemaal onderaan de ladder staan.

Ter verzorging van hun huid en vacht, nemen wilde zwijnen modderbaden, ook wel zoelen genoemd. Na dit bad blijft een laagje modder op hun huid zitten. Door het schuren langs bomen verwijderen ze tezamen met dit laagje ook huidparasieten. De schuurbomen staan vlakbij het modderbad, zijn 50-60 cm boven de grond afgeschuurd en door het veelvuldig gebruik verkleurd en gepolijst. Een modderbad wordt gemaakt op van nature natte plekken. Vaak zijn er prenten, schuurbomen met haren, uitwerpselen en wroetplekken in de omgeving te vinden. Zoelplekken worden ook wel door edelherten gebruikt; de veegsporen op de boom bevinden zich dan tot 2 meter hoogte.

Een wild zwijn is een alleseter. Hij eet voornamelijk plantaardig voedsel zoals eikels, kastanjes, gras, knollen, wortels en truffels, vruchten, bessen en groene plantendelen. Maar ook dierlijk voedsel zoals aas, regenwormen, insectenlarven, amfibieën, vogels en kleine knaagdieren. Meestal wroeten ze met hun snuit in de bosbodem om naar voedsel te zoeken. Voedsel onder de grond kunnen ze op geur vinden.

De voortplantingsperiode van wilde zwijnen valt in november-januari. Onder de mannetjes ontstaan verwoede gevechten waarbij vaak doden vallen. De keilers proberen met de hoektanden elkaars flanken open te rijten, die echter door een bijzonder dikke huid worden beschermd. Mannetjes ontwikkelen in de bronsttijd een dikke onderhuidse plaat van bindweefsel op de schouders en op de zijkant van de borst bedoeld als stootkussen.

De overwinnaar paart met de vrouwtjes. Tijdens de paring omcirkelt hij het vrouwtje, port haar onzacht met de snuit en maakt karakteristieke geluiden om haar in de juiste stemming te brengen.
In februari, maart of april maakt een vrouwtje een kraamkamer. Dit is een kuil van een enkele decimeters diep waar ze achteruitlopend plantenmateriaal zoals gras, loof en mos in sleept en afdekt met omgebogen en van boven met speeksel en modder aan elkaar gelijmde twijgen van den of spar.
Na een draagtijd van vier maanden worden in april-mei 3 tot 12 jongen, gemiddeld 7, geboren. De jongen, ook wel frislingen genoemd, zijn kaal maar hebben al wel onder- en bovenhoektanden en een derde snijtand. Na een week hebben ze een zwartbruin-goudgeel gestreepte vacht. Na drie weken kunnen ze zelf de grond omwoelen, maar worden nog ongeveer twee maanden gezoogd. Bij het drinken ontstaat een zuigorde, waarbij elk jong zijn eigen tepel heeft. Na zes maanden krijgen de jongen een donkere vacht. Pas in hun tweede jaar zijn ze volgroeid.

Een vrouwtje staat alleen andere vrouwtjes met jongen toe in de buurt van haar jongen te komen. Dit is niet overbodig, want keilers schijnen tot kannibalisme te neigen. Vijanden, ook mensen, die in de buurt van haar kroost komt, lopen de kans omvergelopen te worden.

Vrouwtjes zijn meestal in hun tweede jaar geslachtsrijp, mannetjes in hun vierde of vijfde jaar.
Wilde zwijnen worden acht tot tien jaar oud. In gevangenschap 15 tot 30 jaar.

 

meer info :  http://www.zoogdiervereniging.nl/het-wild-zwijn-sus-scrofa

Maak jouw eigen website met JouwWeb