* info/uiterlijk/voeding/gedrag/voortplanting/leeftijd

 

Elandantilopen leefden oorspronkelijk op de open en licht beboste savannen van Afrika, die zich vroeger uitstrekten van de Kaap, noordwaarts tot de rand van het Kongogebied, de Nijl en de drogere streken van Noord-Kenia. Tegenwoordig is hun leefgebied meer versnipperd en leven ze van Ethiopië en het zuiden van Zaïre tot Zuid-Afrika.

De elandantilope is een zeer grote antilope. Enkel de reuzenelandantilope wordt groter. De antilope heeft een korte, licht geelbruine vacht. Ze hebben korte manen en over de rug loopt een zwarte aalstreep. Over de romp lopen tot 15 dunne, roomkleurige strepen.

De hoorns zijn spiraalvormig gedraaid en worden door beide geslachten gedragen. De hoorns van de vrouwtjes kunnen 51-69 cm worden. Bij de mannetjes zijn de hoorns iets korter en dikker. Deze kunnen 43-66 cm lang worden. Mannetjes gebruiken de hoorns veelal in de bronstijd om onderling te vechten. Vrouwtjes gebruiken de hoorns voornamelijk om zich te beschermen tegen roofdieren.

Ook hebben beide geslachten een halskwab. De staart is lang, zo'n 50 tot 90 centimeter, met een zwarte kwast aan het uiteinde. De oren zijn vrij smal en klein. De snuit en bek is smal, vergeleken met runderen. 

Mannetjes worden groter dan de vrouwtjes. Op het hoofd hebben ze een kruinknot, een donkerbruine haarklit. Het mannetje wordt 240 tot 345 centimeter lang, 135 tot 178 centimeter hoog en 400 tot 1000 kilogram zwaar. Oudere mannetjes zijn zwaarder, met een grotere halskwab en een grijze nek en schouders. Het vrouwtje wordt 200 tot 280 centimeter lang, 125 tot 160 centimeter hoog en 300 tot 600 kilogram zwaar.

Ze leven voornamelijk van bladeren, vruchten en zaden, die ze van struiken en kleine bomen plukken, kruiden en grassen, en knollen en bollen, die ze met de hoeven opgraven. De vrouwtjes zijn kuddedieren. Ze leven samen met hun jongen en de jongen uit de vorige worp in een kudde. Volwassen mannetjes leven meestal solitair en houden zich meer op in bebost gebied. Soms trekken mannetjes (voornamelijk jonge) met elkaar op, in groepen tot zo'n zeven dieren. Aan het begin van het regenseizoen sluiten de kuddes zich aan bij grotere kuddes, bestaande uit enkele honderden elandantilopen, die van de savannebossen naar de meer open vlakten trekken. Deze vallen weer uit elkaar aan het begin van het droge seizoen.

De kalveren vormen de kern van een groep, en trekken voornamelijk met elkaar op. Op deze manier kunnen wel 50 kalveren met elkaar optrekken in een groep. In deze groepen wordt de hiërarchie bepaald. Bij gevaar (bijvoorbeeld leeuwen) verdedigen de vrouwtjes gezamenlijk de kalveren. 

Dominante mannetjes paren met meerdere vrouwtjes. In sommige gebieden zijn er voortplantingsseizoenen zoals in Zambia, waar de jongen voornamelijk in juli en augustus worden geboren. Meestal is dat aan het einde van het droge seizoen. De dracht duurt van 8½-9 maanden en er wordt slechts één jong worden. Mannetjes wegen bij de geboorte 28-35 kg en de vrouwtjes 23-31 kg. De kleine kalfjes liggen na de geboorte een week of twee op een beschutte plek en lopen niet direct met de moeder mee. Na 6 maanden worden de jongen gespeend. Na 1½-3 jaar zijn de vrouwtjes geslachtsrijp. Mannetjes zijn na 4-5 jaar geslachtsrijp.

De elandantilope kan tot 25 jaar oud worden.