info/gedrag/uiterlijk/voortplanting/leeftijd/voedsel

 

Grote koedoes leven in droge boom- en struiksavannes, dichte struwelen en open bossen in de heuvelachtige streken van zuidelijk en oostelijk Afrika. De populatie is het grootst in zuidelijk Afrika. In het oosten zijn de leefgebieden meer versnipperd. Daar komen in de bergen ook geïsoleerde groepen voor.

In de regentijd komen ze voornamelijk in open boomsavannes voor. 's Nachts begeven de koedoes zich in deze tijd ook op de open grassavannes om daar te grazen. In het droge seizoen trekken de koedoes zich terug naar bossen en struwelen nabij stromend water, en hoog de bergen in. Bij voldoende beschutting kunnen ze ook in bewoonde gebieden goed overleven.

De grote koedoe is een van de grootste soorten antilopes met een vrij lange nek en een schouderhoogte van 100 tot 150 cm. De mannetjes worden groter dan de vrouwtjes. Het mannetje wordt 195 tot 245 centimeter lang en 190 tot 315 kilogram zwaar. Enkel het mannetje draagt lange, spiraalvormige hoorns, die 100 tot 170 centimeter lang kunnen worden en die na zes jaar volgroeid zijn. Het record staat op 181 centimeter. Ook heeft het mannetje een rij lange franjeharen van de keel naar de hals.

Het vrouwtje wordt kleiner, 185 tot 235 centimeter lang, 100 tot 140 centimeter hoog en 120 tot 215 kilogram zwaar. Het vrouwtje heeft geen hoorns. De staart is bij beide geslachten 30 tot 55 centimeter lang, met een witte onderzijde en een zwarte punt.

De korte vacht is roodbruin tot blauwgrijs van kleur. In het zuiden is de kleur donkerder dan in het oosten van Afrika. Naarmate de mannetjes ouder worden, wordt de kleur donkerder. Grijze mannetjes worden echter steeds grijzer naarmate ze ouder worden. De vacht van mannetjes is meestal grijzer van kleur terwijl de vrouwtjes en de jongen roder van kleur zijn. De snuit van mannetjes is donkerder.

Op de rug lopen vier tot twaalf (gemiddeld zes tot tien) dunne, witte strepen. Op de wang hebben ze een tot drie witte vlekken. Tussen de ogen, over de rug van de neus, loopt een heldere, witte streep. Ook de lippen en de kin zijn wit. Over de rug, van de nek tot de staart, loopt een dunne maan van langere haren. De oren zijn groot en rond.

Ze eten plantaardig voedsel, als bladeren, scheuten, klimplanten, bloemen, vruchten en knollen. In de regentijd eten ze ook gras en kruiden. Door zijn grootte kan de grote koedoe bij takken waar de meeste andere hoefdieren niet bij kunnen. Vocht halen ze voornamelijk uit het voedsel, ze kunnen dagen overleven zonder te drinken. Als het dier echter in de buurt van water is, zal hij vaak drinken. Ze voeden zich voornamelijk in de vroege ochtend, de avondschemering en 's nachts; overdag schuilen ze op schaduwrijke plekken zoals in struikgewas. 

Grote koedoes leven in kleine familiekuddes van vier of vijf dieren. Soms leven vrouwtjes samen in grotere, tijdelijke en losse groepsverbanden tot wel dertig dieren, bestaande uit volwassen vrouwtjes en hun nakomelingen. Sommige dieren blijven gedurende enkele jaren bij elkaar, maar de meeste dieren wisselen regelmatig van kudde. In het regenseizoen leven de geslachten in gescheiden groepen. De mannetjes leven dan in vrijgezelle groepjes van 2 tot 10 dieren.

In het droge seizoen keren de dieren terug naar hun oude woongebied. Dan leven enkele kuddes vrouwtjes in het woongebied van een dominant mannetje (gemiddeld 10 km²). Het dominante mannetje jaagt ieder mannetje weg dat een vrouwtje op zijn woongebied probeert te benaderen. Verder zijn het geen erg agressieve dieren. In het wild vechten alleen kuddes van dezelfde groottes met elkaar.

De paartijd is aan het eind van het regenseizoen. Na een draagtijd van naar schatting zeven tot negen maanden wordt in het regenseizoen, wat van februari tot juni duurt, één jong geboren. Het vrouwtje zondert zich dan af van de rest van de kudde. Het jong houdt zich de eerste drie tot vijf weken verborgen, waarna het zijn moeder gaat vergezellen. Na een half jaar wordt het jong gespeend en wordt het onafhankelijk. Het jong trekt echter nog  twee jaar op met de moeder. Jonge mannetjes verlaten de groep echter als ze 1½ tot 2 jaar oud zijn. Jonge vrouwtjes blijven langer in de groep.

Vrouwtjes zijn geslachtsrijp na twee tot drie jaar, mannetjes na vijf jaar. Grote koedoes worden tot 23 jaar oud in gevangenschap maar in het wild worden ze gemiddeld niet ouder dan 7 tot 8 jaar.