info poolvos/uiterlijk/voedsel/voortplanting/leeftijd

 

Poolvossen leven op de gehele arctische en alpine toendra's van Noord-Amerika, Noord-Europa en Noord-Azië en op Groenland en IJsland. Ook worden ze aangetroffen in de alpiene toendra van het gebergte van Scandinavië.  De populatie leeft in noordelijk Groenland, de zuidelijkste op het meest zuidelijke punt van de Hudsonbaai.Ze leven voornamelijk in de kustgebieden en soms wagen ze zich op het pakijs, om ijsberen te volgen.

Tijdens de laatste ijstijd kwamen poolvossen in een groter gebied voor, zo blijkt uit fossiele vondsten in grote delen van Europa en Siberië. 

Poolvossen worden 30 centimeter hoog en 2 tot 6 kilogram zwaar. De staart is 25 tot 40 centimeter lang. Vrouwtjes zijn kleiner dan mannetjes. Mannetjes worden 55 tot 75 centimeter lang, vrouwtjes 50 tot 65 centimeter.

De vachtkleur varieert. In de zomer is het dier meestal grijsachtig bruin, in de winter wit. Er zijn ook rookkleurig grijze dieren, die blauwvossen genoemd worden. Blauwvossen blijven het gehele jaar door grijzig bruin, maar krijgen 's winters een blauwere vacht. Het is een kleurvariëteit, en blauwvossen worden vaak geboren in een nestje met "witte" poolvossen. Zo'n vijf procent van alle poolvossen zijn blauwvossen. Het percentage is hoger in gebieden waar minder sneeuw ligt, zoals aan de kust.

Er zijn twee ruiperioden: in mei-juni en in september. In de eerste periode verliezen ze hun wintervacht, in de tweede hun zomervacht. De rui begint vanaf de rug en bij sommige dieren (vooral mannetjes en zich niet voortplantende vrouwtjes) zijn delen van de wintervacht achtergebleven in de staart en op de flanken.

Poolvossen verschillen van gewone vossen door de kortere oren en snuit, de rondere kop en de dikkere vacht. De soortnaam "lagopus", wat "konijnenpoot" betekent, slaat op de voetzolen die geheel bedekt zijn met haar.

  • Poolvossen kunnen temperaturen tot wel -50 °C overleven.
  • Ze houden geen winterslaap.
  • Poolvossen ruien twee keer. De wintervacht is helemaal wit, en de zomerjas varieert van grijs tot bruin op de rug, en iets lichter op de buik.

Poolvossen zijn opportunistische eters. Ze eten vrijwel elk dier, levend of dood. Hoewel ze een voorkeur hebben voor kleine zoogdieren, eten ze ook insecten, bessen, aas en zelfs de ontlasting van dieren en mensen. Over het algemeen bestaat het winterdieet uit zeezoogdieren, ongewervelden, zeevogels, vissen en zeehonden. 's Zomers, en ook voor de meer landinwaarts levende poolvossen, bestaat het dieet vooral uit lemmingen en andere woelmuizen. Tijdens de zomermaanden, wanneer er eten in overvloed is, verzamelen ze voedsel in hun holen, waar het onder stenen voor later gebruik wordt opgeslagen.

Het aantal poolvossen lijkt afhankelijk te zijn van het aantal lemmingen, en in slechte lemmingjaren kunnen jonge poolvossen hun broertjes of zusjes doden en opeten om aan voedsel te komen. Ook sneeuwhazen, vogels (bijvoorbeeld ganzen, zeekoeten, sneeuwhoenders, steltlopers) en eieren worden regelmatig gegrepen. In een goed lemmingjaar kan de poolvos een dozijn lemmingen per dag eten. De jongen van de ringelrob worden aangevallen als deze in een sneeuwhol zitten en relatief hulpeloos zijn. Poolvossen begraven voedsel op goed verstopte plaatsen.

Als er 's winters voedselschaarste aanbreekt, trekken de dieren naar voedselrijkere gebieden, zoals de kust of meer zuidelijk gelegen gebieden. Ze kunnen dan wel honderden kilometers ver trekken, alleen of in groepjes. Daar eten ze vooral aas, bijvoorbeeld resten van door ijsberen gedode zeehonden, maar ook aangespoelde vis en schelpdieren. 

Poolvossen zijn zowel 's nachts als overdag (bijvoorbeeld in de lange arctische zomer) actief. Ze leven in paartjes of kleine groepen, meestal bestaande uit één mannetje en verscheidene vrouwtjes met hun jongen, maar ook andere combinaties zijn bekend (bijvoorbeeld twee mannetjes en meerdere vrouwtjes). Waarschijnlijk zijn alle vrouwtjes in een groep aan elkaar verwant. Poolvossen zijn meestal monogaam; een mannetje krijgt over het algemeen jongen bij slechts één vrouwtje, ook als er meerdere vrouwtjes in de burcht wonen. De andere dieren helpen mee met het opvoeden van de jongen.

Poolvossen leven in een burcht, die bestaat uit een uitgebreid gangenstelsel met meerdere uitgangen en vier tot twaalf ingangen, die soms al eeuwen in gebruik zijn en 300 m² groot kunnen zijn. In zo'n gebied groeit meestal meer vegetatie dan in de omliggende streken, doordat de grond vruchtbaarder wordt door de uitwerpselen en etensresten van de poolvossen. De burchten liggen meestal meer dan een kilometer van elkaar af. Soms verblijven ze echter in de buitenlucht, en werpen daar ook hun jongen. Dit komt vooral voor in piekjaren, waarin de meeste geschikte gebieden om een burcht te vestigen al in gebruik zijn genomen.

In het paarseizoen zijn ze erg territoriaal. De grootte van het territorium varieert sterk in grootte. Langs de kust, dicht bij vogelkliffen, waar in het paarseizoen voedsel in overvloed is, is het territorium klein, zo'n 3 - 5 km2. In de meer centraal gelegen gebieden bij Spitsbergen, waar de prooi meer verspreid en schaarser is, kan het territorium 60 km2 groot zijn.

De paartijd duurt van februari tot april. Na een draagtijd van 52 tot 54 dagen worden de jongen in april tot juni geboren. Een eventueel tweede nest wordt in juli tot augustus geboren. Poolvossen krijgen voor zoogdieren van hun grootte vrij grote worpen: 5 tot 12 welpen is normaal. Soms bestaat een worp uit wel 18 jongen. Het aantal jongen is afhankelijk van de beschikbare hoeveel voedsel, vooral lemmingen.

De jongen worden blind geboren, met een donkerbruine vacht en wegen  50 tot 65 gram. Na 14 tot 16 dagen gaan de oogjes open. Rond deze tijd kunnen de witte vossen van de blauwvossen worden onderscheiden: witte vossen hebben grijze haren binnenin de oren en rond de snuit. Als de dieren drie weken oud zijn, krijgen ze hun eerste vaste voedsel. Vanaf die tijd wordt er voedsel gebracht door beide ouders en eventuele helpers. Na 4 tot 5 weken worden de jongen gespeend.

Wanneer ze 3 tot 4 weken oud zijn verlaten ze voor het eerst het nest. Wanneer ze 8 tot 10 weken oud zijn verlaten ze het nest langere tijd. In augustus keren ze niet meer terug naar hun nest. Echter, af en toe blijven vrouwtjes (en soms mannetjes) achter. Deze dieren helpen het volgende jaar mee met de opvoeding van de jongen.

In het nest sterft 20 tot 25% van de jongen en tijdens de eerste winter, wanneer ze het nest verlaten hebben, sterft er 74% van de overgebleven jongen. Onder de volwassen dieren sterft 32% per jaar. Ze kunnen in het wild 10 jaar worden, maar door de hoge sterfte is de gemiddelde levensduur niet meer dan 3 jaar. In goede lemmingjaren is het sterftecijfer onder jongen minder hoog.

Een paar weken nadat de jongen zijn geboren paart het mannetje alweer met het vrouwtje. Poolvossen zijn geslachtsrijp na tien maanden maar vaak krijgen ze niet eerder jongen dan wanneer ze een jaar of drie zijn.