*info/uiterlijk/voedsel/voorplanting/leeftijd

Net als de mens zet de canadese bever ook een groot deel van hun leefomgeving naar hun hand. Ze leven in bosachtige gebieden aan de rand van water dat in de winter niet dicht vriest.

Ze hebben een voorkeur voor bladverliezende loofbossen waarin espen, esdoorns , olmen, wilgen, populieren en berken groeien. Met hun vlijmscherpe snijtanden vellen ze bomen die soms verbluffend groot zijn.

Ze bouwen met stammen, modder, stenen en stokken dammen die dwars over snel stromende beken en rivieren liggen. Daardoor wordt het gebied achter de dam zo sterk overstroomd, dat er uitgebreide bevloeiings gebieden ontstaan die rijk zijn aan waterplanten, insecten, vogels en vissen.

De Canadese bever bouwt daarin zijn burcht, terwijl Europese bevers meestal liever een gangenstelsel langs de oever maken. Bevers graven in hun nieuw gebouwde omgeving allerlei kanalen in de modder waarlangs ze makkelijk naar hun voedsel kunnen toe zwemmen of stammen en takken naar hun burcht of hun dammen kunnen slepen. Zoals alle knaagdieren gebruiken bevers ook een stof uit hun geurklieren om hun territorium te markeren en onderling te communiceren. Ze laten sterk riekende substanties, het ‘bevergeil’ en anaalsecretie achter op stenen en modder. Bevers waarschuwen elkaar voor gevaar door met hun staart krachtig op het wateroppervlak te slaan. Deze waarschuwings geluiden zijn over een afstand van een kilometer te horen.

Boomschors vormt het hoofdvoedsel van de bevers: hij schilt ze met zijn krachtige snijtanden van de boomstammen af. Vooral in de herfst is een bever veel tijd kwijt met het doorknagen van bomen waarvan hij er veel bewaart voor de winter. Hij knaagt ze in handzame stukken, en sleept ze door de kanalen naar zijn burcht waar hij ze in de buurt opslaat als takken-eilandjes die als wintervoorraad dienst doen. Bevers houden geen winterslaap, maar vooral in de noordelijke regionen van zijn leefgebied komen ze in de winter alleen maar buiten hun burcht om van de wintervoorraad te eten. Waterplanten, distels en moerasspirea vormen zijn hoofdmenu in de zomer. Daarnaast eet een bever bladeren, twijgen, zaden en wortels van bomen.

Bevers leven in grote, zelfstandige familiegroepen van een volwassen paar, hun jongen en de jongen van het jaar ervoor. De meeste bevers verlaten hun familie als ze twee jaar oud zijn, en gaan ongeveer 20 km ver weg op zoek naar een eigen gebied en een partner. Bevers vormen paartjes en blijven elkaar hun hele leven trouw. Na de paring in de winter worden de jongen laat in de lente in de kraamkamer van hun burcht of hol geboren. Ze zijn al behaard en kunnen een paar uur na de geboorte zwemmen. Toch verlaten ze de burcht nog niet omdat ze veel te licht zijn, en daardoor nooit meer de burchtingang die ruim onder water ligt zouden kunnen bereiken. Ongeveer zes weken worden ze gezoogd, daarna deelt de hele familie de zorg om hun voldoende voedsel te brengen.

 De dieren worden 55 tot 85 centimeter groot met nog een staart die tot 40 centimeter lang kan worden. 

Levensduurgemiddeld  : 13 jaar

Lengte : 90 cm (mannetje) / 98 cm (vrouwtje)

Gewicht : 13 tot 35 kilo

Aantal jongen 1 tot 6 jongen

Draagtijd : gemiddeld 3 maanden

Maak jouw eigen website met JouwWeb